zondag 17 augustus 2008

&

Binnen & buiten de kerk wordt steen & been geklaagd over de stand van zaken van geloof & leven, maar halverwege de 19de eeuw was alles ook niet koek & ei in protestants-kerkelijk Nederland.

Getuige een bozig boek (met om de twee regels één of meer uitroeptekens) van Dr. W.J. de Wilde (Ned. Hervormd. predikant te ’s-Gravenhage): Geschiedenis van Afscheiding en Doleantie van Hervormd Standpunt Bezien. Uitgegeven bij H. Veenman & Zonen te Wageningen in 1934.

Ik wil het hier & nu niet hebben over hoe er toen & daar over & weer gescholden werd, met termen als: “dwazen & blinden”, “farizeeën & geveinsden”, “lasteraars van hetgeen zij niet verstaan”, “wolven in de schaapskooi van Christus”, “huurlingen & moordenaars, die zoveel in hen is, zielen tot verderf voeren”, “meinedigen”, “dieven, die gereformeerd brood etende de gereformeerde leer tegen staan”.

Heerlijk om te lezen, daar kan wijlen Theo van Gogh of Mohammed B. nog een puntje aan zuigen.

Neen, ik wil u deelgenoot maken van een brief van Koning Willem I, toen hij een “algemeenen dankdag” uitschreef voor 29 juni 1814. Dr. de Wilde:

De zoon van Prins Willem V [de stadhouder—ypek] kwam op 13 november 1813 te Scheveningen uit Engeland aan en werd spoedig als Koning Willem I ingehuldigd. Bij de nadering der Franschen in 1795 had deze zich nog zeer onderscheiden, maar moest met zijn vader den Nederlandschen grond verlaten [een Oranje-trekje; het vaderland verlaten als het er om spant—ypek]. Na 18 jaren van ballingschap werden Oranje & Nederland weer vereenigd. Groot was de blijdschap over dit voor Nederland zeer heugelijk feit. […] Alles verwachtte men nu weer van den ouden stam; na een tijd van verdwazing scheen het volk zijn bezinning terug te krijgen bij het aanschouwen van de geliefde kleur, die zich weer over Holland ontplooide.

En dit is wat Willem I er zelf van dacht:

Bij het aanschouwen der groote werken des Heeren, die ons boven bidden & denken beweldadigde, moeten de Nederlanders naar de gelegenheid verlangen, om het offer hunner dankbaarheid, op een gemeenschappelijke & plechtige wijze, voor de oogen aller volkeren, den Alzegenaar aan te bieden. […] Dat wij ootmoedig ons onvermogen belijden, om onze plichten te betrachten zonder den bijstand des Allerhoogsten. Het herstel van onzen uitwendigen gelukstaat was Zijn werk; onze zedelijke verbetering kan ook alleen van Hem verwacht worden. Smeeken we dan daartoe de werkingen van Zijn Heiligen Geest. Door de heilaanbrengende leer van het Evangelie der zaligheid, dat alom onder ons beleden & gepredikt wordt, kennen wij Hem als onzen barmhartigen Vader, mogen wij van Hem, in den Naam van Zijnen grooten Zoon, onzen Heer & Zaligmaker Jezus Christus, de verhooring onzer gebeden, de reiniging onzer harten, de vergeving onzer zonden en onze voorbereiding ter zaligheid vertrouwend smeeken & geloovig verwachten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten