maandag 23 juni 2008

vervreemd

“Geloven is aannemen wat wij niet zien, en het gevolg van geloven is zien wat we aannemen.” (Augustinus)

‘De’ mens leeft in vervreemding. Ik ben vervreemd van mezelf, mijn medemensen, natuur en God. Vervreemd van de natuur; we buiten de aarde en haar schatten uit, vernietigen visvoorraden en warmen alles op, zodat het water ons tot de kin komt. Marx heeft zelfs vastgesteld dat we vervreemd zijn van ons werk. Iedereen die aan het eind van de dag zich afvraagt wat hij nu eigenlijk heeft voortgebracht na 8 uur gewerkt te hebben, zal het met hem eens zijn.
Ik ben vervreemd van mezelf, want ik weet nauwelijks waarom ik doe of laat wat ik doe en laat. Bijvoorbeeld: ik rook. Ik weet dat roken ongezond is. Het gaat dus in tegen mijn biologische drang om te overleven. Ik ga bewust in tegen mijn eigenbelang. Het is een verslaving; één die zeer moeilijk af te leren is. [Ik mag die crackpot van Utrecht-Centraal dus niet kwaad bejegenen; mijn soort verslaving is iets meer geaccepteerd (en steeds minder – de dag zal komen dat ik dezelfde sociale status heb als een heroïne-hoer)].
Eigenlijk wil ik niet eens weten waarom ik toch rook. Of leef. De meeste tijd kies ik ervoor te leven in een zalig niet-weten, een niet-bewustzijn. Opperste vervreemding. [Misschien is dat wel het tweeledige van het aloude verhaal van de Oermens, Adam & Eva, en hun eten van de boom van kennis van goed & kwaad. Dat de schrijver van die mythe (maar daarom niet minder waar) de duivel de vrucht laat aanprijzen, is misschien wel uit zijn behoefte om die drang naar weten in een kwaad daglicht te stellen].
Pas in momenten van crises [ziekte, dood] word ik ruw wakker geschud uit dit (n)on-bewustzijn. [On-bewustzijn in dezelfde betekenis als onland – wel een land, maar geen goed land]. En dan komen die verschrikkelijke waarom-vragen naar boven. Die vragen zijn te bedreigend en te groot. Want de antwoorden zijn zo zonder troost en erbarmen. Met m’n bewustzijn kom ik er niet uit. Mijn bewustzijn zegt namelijk dat er geen reden is, geen zin, geen antwoord.
Mijn geloof in God & al die dingen zet dat bewustzijn tussen haakjes. En maakt dat ik me niet van vijfhoog naar beneden stort – als ik dat al zou durven. Geloof wordt als het ware over mijn bewustzijn geschoven. En door dat geloof komt er troost. Het geloof dat de verpletterende werkelijkheid niet het laatste is. Dat er met moeite en pijn, zoals met een geboorte, een nieuwe hemel en aarde aan het komen is. En zoals een moeder niet meer de helse barenspijn voelt wanneer de pasgeborene op haar boezem ligt, zo zal de levenspijn van het nu wegvallen wanneer “all the colors bleed into one” (U2).
En ik krijg zin [in alle betekenissen van dat woord], wanneer ik me in dat proces van deze-wereld-anders laat inschakelen. Op mijn bescheiden wijze in het nu al iets van dat »later« laat gebeuren. En dat »later« heeft te maken met heelheid, vrede, recht. Dat de klootzakken [mezelf niet uitgezonderd, zo gereformeerd ben ik dan wel weer] uiteindelijk niet het laatste woord hebben. Dat de verscheurdheid van het goede willen, maar het verkeerde doen er niet meer zal zijn.
En ik vind daar in troost en bemoediging. Zodat ik mijn leven min of meer aankan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten