Meneer B. is dood.
Maar er zullen niet velen zijn die zijn verscheiden betreuren.
Dat is naar om van iemand te zeggen, zeker als-ie dood is. Maar het is niet anders.
B. was een man die het zichzelf en anderen behoorlijk lastig maakte. Hij was zo goed als blind, zijn linkeronderbeen was geamputeerd vanwege zijn nonchalante manier van omgaan met diabetes, hij zorgde er in zijn eentje voor dat de aan-huis-apotheek van zijn huisarts winstgevend was, hij was grof in de bek, hij schold en kankerde en hij vervuilde zichzelf en zijn tweekamerappartement.
Vanwege dat laatste kwam ik wekelijks bij hem over de vloer. Om te dweilen, af te wassen, de WC te reinigen, het bed te verschonen (een uitermate vies karweitje vanwege bloed-, wond- en andere lichaamsvochtvlekken), de was te doen en zijn boodschappen. Dat is m’n werk en hij liet nooit na mij dat onder de neus te wrijven, op een weinig subtiele wijze. Alsof huishoudelijk werk iets inferieurs zou zijn. In elk geval "Schoonmaken is voor vrouwen", zoals B. regelmatig verkondigde en dat maakte mij als man zijnde verdacht. Want van homo's was hij ook niet gediend.
Dat was niet lief van hem, maar ik kon het aanhoren en van me laten afglijden, omdat ik mezelf probeerde te verplaatsen in zijn situatie: blind in een rolstoel en met een doos vol medicijnen het leven slijtend.
Nu is hij oet de tied ekomn, zoals ze dat in Twente zeggen (in het Twents), te vertalen met ‘uit de tijd geraakt’.
Ik kan een gevoel van opluchting niet onderdrukken.
Elke dag is een geschenk van het leven aan de dood. (J.C. Bloem)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten