Wijsheid 13 : 1 – 9
1 Volslagen onwijs zijn alle mensen
die onwetend zijn over God
en die niet in staat zijn
uit de zichtbare zaken
Hem te kennen die is
en evenmin door het beschouwen van de werken
de kunstenaar hebben leren kennen,
2 maar die of het vuur of de wind of de snel bewegende lucht
of de sterrenhemel of het onstuimige water of de lichten aan de hemel zijn gaan zien als de beheerders van de wereld, als goden.
3 Als zij, door hun saoonheid bekoord,
die dingen voor goden gingen aanzien,
dan hadden zij moeten begrijpen
hoe veel voortrefelijker de Heer van dat alles is,
want Hij die het geschapen heeft
is de oorsprong van de saoonheid.
4 Als zij het echter deden
omdat zij verbijsterd waren over die macht en werking,
dan hadden zij uit de verschijnselen moeten begrijpen
hoe veel machtiger de maker ervan is.
5 Want uit de grootheid en saoonheid van de schepselen
ziet men door vergelijking hun schepper.
6 Niettemin treft deze mensen maar weinig schuld,
want zij komen misschien op een dwaalspoor,
terwijl zij God toch zoeken en willen vinden.
7 Want terwijl zij zich met Zijn werken bezighouden en zoeken,
vertrouwen zij op hun ogen:
wat zij zien is immers mooi.
8 Anderzijds zijn ook zij niet te verontschuldigen;
want als zij in staat waren zoveel te weten
dat zij zich van de wereld een gedachte konden vormen,
waarom hebben zij dan niet eerder de Heer van alles gevonden ?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten