vrijdag 4 juli 2008

vrijgesteld

Ik heb nooit in het leger gezeten. Destijds had men jaargang 1959 niet nodig. We zijn zelfs niet opgeroepen voor keuring; ze wisten blijkbaar dat 18-jarige jongens geboren in ’59 geen goed kanonnevoer konden worden. Gewoon “vrijgesteld van dienstplicht”. Ik was blij toe, want ik zag en zie mezelf niet als soldaat. Ze hadden dus wat mij betreft gelijk om er niet eens aan te beginnen.

Had ik wel in dienst gemoeten (in de toen heersende discussies over vrouwemancipatie kon je dat altijd aanvoeren om te onderbouwen dat jongens/mannen een slechter lot treft: ze moeten in dienst èn zich elke dag scheren) dan had ik ongetwijfeld van de dominee of van de ‘Koninklijke Nederlandse Militaire Bond Pro Rege’ of het ‘Protestants Interkerkelijk Thuisfront’ het boekwerkje »Uw Kerk gaat mee« gekregen. (Dat ‘interkerkelijk’ sloeg alleen op denominaties van protestantse snit, de Roomsen hadden hun aalmoezeniers en een eigen netwerk om de militair pastoraal bij te staan; de oecumene stond er toen nog slechter bij dan nu.)

Ik citeer uit »Uw Kerk gaat mee«:

Het is niet zo moeilijk, je diensttijd een verloren tijd te laten worden, door de kantjes er af te lopen, door alleen maar te kankeren, en je verder negens wat van aan te trekken. Maar deze jaren die zo diep in uw leven insnijden, kunnen ook winst voor u betekenen in plaats van verlies, niet alleen door het opdoen van levenservaring en het verkeren in een andere maatschappelijke omgeving, maar vooral door ze bewust met God door te maken.

Maar wacht ‘es even—leger, schieten, vijanden doden dat gaat toch in tegen het Christelijk geloof: bidden voor wie jou vervolgen, zwaarden omsmelten tot ploegijzers enzo?

Daarover heeft de ‘Sectie Kerk en Krijgsmacht van de Raad voor de Herderlijke Zorg der Nederlandse Hervormde Kerk’ (uitgever van bovenaangehaald boekwerkje) gelukkig het volgende te zeggen:

De Kerk is van mening, op het voetspoor van Paulus, dat de regeringen van Godswege de taak hebben ontvangen, om ieder in haar eigen gebied, desnoods met gebruik van haar „sterke arm”, orde en recht te handhaven. Immers, zo alleen wordt een ordelijke, menselijke samenleving mogelijk, waarin ieders rechten worden geëerbiedigd, en ieder zich in vrijheid kan ontplooien en er is wel niemand die aan de overheid deze taak en dit recht zou willen ontzeggen. Maar zou de overheid dan niet van Godswege de taak hebben mee te werken aan de vestiging en handhaving van een internationale rechtsorde ten behoeve van een vreedzaam samenwonen der volkeren, en zou zij niet het recht hebben de belangen van haar onderdanen desnoods met „sterke arm” te verdedigen tegen een buitenlandse aanvaller?—Welnu uit deze taak en dit inzicht vloeit de noodzaak voort van een vloot, een leger en luchtmacht, en dus van bewapening en van de militaire dienstplicht.

Volgens de Sectie Kerk en Krijgsmacht is ordelijk, menselijk en om die rechtsorde te handhaven is “van Godswege” een “sterke arm” nodig om de belangen van ’s lands onderdanen te verdedigen tegen vijanden. (de aanhalingstekens zijn van de Sectie). Echter,

De kerk verwerpt de communistische wereldbeschouwing en practijken te enen male; daaraan behoeft niemand een moment te twijfelen. Maar dat houdt nog niet in dat de Kerk nu ook blindelings een westers denken, onze westerse levenswijze en onze westerse politiek zou moeten verheerlijken, zoals zovelen doen. Integendeel, de Kerk zal het Westen met dezelfde maatstaven van waarheid en gerechtigheid moeten meten als ze dat het Oosten doet. Onrecht is onrecht, leugen is leugen, egoïsme is egoïsme, aan beide zijden van het ijzeren gordijn. Ook zal de Kerk, die zelf lééft van Gods verzoenend handelen, er bij volk en overheid op moeten aandringen, tot het uiterste de weg der verzoening, ook tussen de volkeren, te gaan, in plaats van zich te laten leiden door haat en te dreigen met geweld, terwijl zij in vredestijd zal moeten oproepen tot sociale gerechtigheid tussen de volkeren, waarbij de volkeren, die nog in schromelijke armoede en ellende verkeren, in ruime mate deel krijgen aan alle materiële en geestelijke goederen.

De “vijand” was dus, in de ogen van de Sectie, vooral het communisme, maar de ogen worden niet gesloten voor falen en tekortkomingen in de eigen samenleving. Overigens respect voor de laatste zin: tachtig woorden zonder haperen!

De dienstplichtige van protestantse huize kon dus zonder schuldgevoelens en gewetensvragen de wapenrok aantrekken, maar tijdens zijn groot en klein verlof was de Sectie Kerk en Krijgsmacht ook zorgzaam aanwezig. Door het gehele land verspreid waren er 72 ‘Christ. Militaire Tehuizen’. In Duitsland nog eens zes en in ‘De West’ (Suriname en de Ned. Antillen) vier. Daar kon gesjoeld of gebiljart worden en er werd koffie, T. en anijs- en chocolademelk geschonken. Bier waarschijnlijk niet, want “gij geheel anders” betekende in de jaren vijftig/zestig van de vorige eeuw vooral onthouding van alle genot.

Om in de sfeer te blijven wat Duits soldatenjargon (als vrijgestelde ken ik geen Nederlandstalige equivalenten):

Bälle flach halten: Je vooral niet uitsloven—je zit er tenslotte niet voor je lol
Begräbnisknaller: Landmijn
KZH bis DZE: Droom van iedere dienstplichtige: ‘Krank zuhause bis Dienstzeitende
Mexikanisch abmunitionieren: Na een oefening de restmunitie in de lucht vuren, zodat die niet hoeft te worden geteld
Oberlolly: Benaming voor overste wanneer deze niet binnen gehoorsafstand is
Reiseleiter: Kapitein van oorlogsbodem
Tannebaum: Overmatig met decoraties behangen officier
Zivilversager: Iemand die in het burgerleven zo weinig talent en intellect heeft dat hij dienst neemt

Geen opmerkingen:

Een reactie posten